Voeding van het kalf bestaat allereerst uit biest, en daaropvolgend (kunst)melk en ruw- en krachtvoeders. Voorwaarde is wel dat de kwaliteit hiervan goed is, dat er hygiënisch wordt gewerkt en dat er voldoende wordt gegeven. Het kiezen van het juiste voerschema is daarom belangrijk voor een optimale kalveropfok.
De voeding van kalveren begint met het geven van moedermelk. Bij de geboorte heeft het kalf nog geen antistoffen en is het dus niet beschermt tegen verschillende ziekteverwekkers. De koe geeft deze antistoffen (immunoglobulines) namelijk niet door via de placenta. Deze immunoglobulines moeten dus uit die moedermelk komen. Immunoglobulines zijn grote eiwitketens die de eerste uren na de geboorte de darmwand kunnen passeren. Naast de immunoglobulines is ook het toedienen van eiwitten en vetten via de zogenaamde ‘eerste melk’ van levensbelang voor het kalf. In tabel 2 worden de adviezen met betrekking tot biestvoorziening weergegeven (Bron: GD Deventer).
Uiteraard moet de biest van goede kwaliteit zijn, maar in de praktijk is dit niet altijd het geval. Een goede manier om de kwaliteit te meten is door het gebruik van een refractometer. Hiermee wordt het drogestofpercentage van de eerste melk bepaald en daaraan gekoppeld het aandeel immunoglobulines. Een Brix waarde van ruim boven de 21 betekent een goede biestkwaliteit. Onder de 21 betekent matige of slechte kwaliteit.
Bij een onvoldoende kwaliteit biest kan het verrijkt worden met topro colostrum mix waardoor de kwaliteit hiervan verbeterd. Dat een goede kwaliteit biest (hoog aandeel IgG) belangrijk is voor het kalf wordt duidelijk in figuur 1 (Veeteelt 2014). Een goede biestverstrekking en kwaliteit heeft een positieve invloed op de groei in de eerste weken, aantal dagen diarree, uitval en dierenartskosten.